Daar is het weer. Het dreunen. Het is ritmisch. Ze voelt het meer dan dat ze het hoort. Of toch niet? Alsof er hard op een trommel geslagen wordt in een constante cadans. Is het een hartslag? Is het haar hartslag? Ze voelt het in haar hoofd, in haar oren, zelfs in haar buik. Het lijkt alles te overstemmen. Als ze zich focust op de bewegende monden van de voorste rij mensen verdwijnt het gedreun een beetje naar de achtergrond en hoort ze ineens weer stemmen.
“Verbrand die
heks!” “Vieze Heks!”
Harde rauwe stemmen, ze
roepen nu niets anders meer. Woorden vol met haat en venijn uitgesproken. Ze doen haar
nog steeds pijn. Waar heeft ze dit aan verdiend? Iets slijmerigs raakt met een pets haar
wang en het restant druipt het halsje van haar kapotte jurk binnen. Iemand begint te
joelen. Een hartslag bonst in haar oren. Is het nu wel die van haarzelf? Haar handen zijn pijnlijk
vastgebonden aan de zware houten paal achter haar rug. De ruwe touwen hebben
het vel van haar polsen geschaafd. De grote beul controleert nogmaals de knopen,
geheel overbodig want hij verstaat z’n vak, maar het geeft hem wat te doen. Als
hij het touw om haar nek een ruk geeft gromt hij tevreden en gaat weer met zijn
dikke, harige armen over elkaar naast haar staan. De man stinkt naar zweet en
knoflook. Door de grote gaten in zijn zwarte masker ziet ze een stuk van zijn
gezicht. Dat lijkt verbrand. Als hij al zenuwachtig wordt van haar gestaar, dan
laat hij dat niet merken. De grote man lijkt ergens op te wachten.
Als het publiek nog harder begint te roepen ziet ze in de verte de man in het zwart aankomen. De man met de kille harde blik in zijn ogen en de veer op zijn zwarte hoed. Ze weet al wat er gaat komen en ze weet dat ze geen kans heeft. Als de man met zijn glimmend gepoetste laarzen het schavot opstapt, maant hij met een miniem gebaar het publiek tot stilte en begint met het voorlezen van de beschuldiging vanaf een rol perkament. De woorden dringen niet eens allemaal tot haar door. Leugens! Geconstrueerde verklaringen en verzinsels. Als het publiek begint te juichen weet ze dat ze schuldig is bevonden. Zomaar ineens. Schuldig aan het op bovennatuurlijke wijze kwaad doen aan anderen. Schuldig aan gemeenschap hebben met de duivel en met demonen. Schuldig aan het zijn van een heks. De man werpt haar nog een minachtende blik toe en geeft dan de beul een knikje en loopt zonder om te kijken weer weg. Zijn laarzen maken klikgeluiden op de houten planken.
Het publiek begint te joelen en een grote groep begint weer te scanderen dat ze haar willen zien branden. Ze begint te snikken. Een vrouw zonder tanden en een vies gezicht helemaal vooraan begint kakelend te lachen en wederom wordt ze geraakt door rot fruit en nu ook door iets hards. Ze kijkt op door haar tranen naar de voorste rij. Bloeddorst in hun ogen en bij sommigen ook wat anders, angst? Af en toe een bekend gezicht dat beschaamd naar beneden kijkt als ze oogcontact maakt. Ze voelt haar knieën knikken en iets van binnen samenknijpen. Iets dat dringend naar buiten wil.
“Doe dit niet!” roept ze uit. “red jullie zelf”
Een enkeling probeert te horen
wat ze zegt. Moeders met kleine kinderen op de arm die haar met grote ogen aankijken
doen een stapje naar voren. Maar de meesten genieten van haar futiele pogingen
om haar laatste momenten nog wat te rekken. Toch blijft ze het proberen. Dat moet!
Vooral voor de kinderen. “Doe dit niet smeek ik jullie!" "Wat je anderen aandoet mag
je, in dit leven of in latere levens, zelf ervaren. Dat is een wet!” Haar tranen
trekken sporen in haar vieze wangen.
“Ze betovert ons!” krijst de tandeloze vrouw
en wijst met een klauwachtige vinger haar kant op. De grote beul naast haar
komt plotseling in beweging en duwt hardhandig een vieze doek in haar mond. Het
publiek juicht dit heldhaftige optreden van de beul toe. De doek smaakt naar
olie en houtskool. Ze kan nu alleen nog maar huilen. Ze heeft het geprobeerd.
Voor hen. Altijd alleen voor hen.
Als de beul de takkenbossen
bij haar voeten aansteekt met een fakkel reageert de menigte uitzinnig. Ze
voelt haar knieën verslappen en het touw om haar hals strakker trekken. Haar
ondergoed voelt plotseling warm en nat aan. Het enige waar ze aan kan denken is
aan de kinderen. Die onschuldige kinderen. De lucht betrekt en in de verte
rommelt het. Het geluid van de trommel wordt weer sterker. Bom! Bom! Bom! Haar tanden lijken er van te rammelen. Als de eerste vlammen voorzichtig aan haar voeten likken komt de
regen. Dikke druppels regen. Ze sissen waar ze de vlammen raken. Dit kan ik niet.. denkt ze, Dit mag niet gebeuren. Maar het is sterker dan zij. De lucht wordt
donkerder. Ze knijpt haar ogen dicht. Haar voeten voelen de warmte niet meer. De regen stroomt over haar gezicht. De trommel klinkt harder. Sneller. Een explosie klink dichtbij. De bliksem slaat uit de hemel naar de aarde. En nog eens. De haartjes op haar armen lijken iets overeind te komen. Zelfs met haar ogen dicht ziet ze de bliksems nog. En dan begint het gegil.
Iets scherps priemt plotseling
pijnlijk in haar hals. Als ze haar ogen opent kijkt ze in een paar goudgele
ogen en een zwarte snoet.
Wordt vervolgd...
Wordt vervolgd...
0 comments:
Een reactie posten