“Heb je hem weer geschopt?!” wil ze boos weten. Handjes in haar zij, blik
op onweer.“Nou ja!” roep ik beledigd uit. “Natuurlijk
niet!”
Ze is niet overtuigd en blijft me
argwanend aankijken. “Laatst deed je dat
ook hoor!”
“Helemaal niet! Dat was een
zetje.” Breng ik ter verdediging in. "alsof jij altijd zo lief voor hem bent!?" (lees: hier en hier)
Sinds mijn dochter gezien heeft dat ik onze
dikke rooie kat een handje hielp met zijn besluit om nou wel of niet naar
buiten te gaan, word ik beschouwd als een enorme dierenbeul. Daar baal ik best
van, want als iemand een kattengek is dan ben ik het wel. Maar goed, als het 6°C onder
nul is en binnen lekker behaaglijk, dan ga je toch echt geen tien minuten met de
achterdeur open staan wachten tot die dikke voldoende moed heeft verzameld om even
snel bij de buren in de tuin te gaan poepen? Nee, dan geef je hem een voorzichtig
wipje om hem iets aan te sporen. Een ‘binnenkantje rechts’ zeg maar. Maar volgens
Ava kan dat echt niet. Nu komt ze iedere keer aangesneld als Rakker voor de
achterdeur staat te piepen, alleen maar om te kijken of ik hem wel netjes in de
gelegenheid stel om zijn ‘ding’ te doen. Dat ‘ding’ houdt in dat hij eerst
lekker op de drempel gaat zitten om een beetje de winterlucht op te snuiven.
Aan de manier waarop zijn oortjes naar achteren bewegen zie ik dat hij nog
enige twijfel heeft. Dan gaat hij staan en dan…
nee, hij gaat toch weer zitten. Ik slaak een diepe zucht en zie hoe mijn adem wolkjes vormt. Rakker kijkt op en miauwt een keer naar me
alsof hij het nog steeds niet weet. Hij doet het er om! Ik krijg koude voeten en ik hoor de thermostaat klikgeluiden maken.
Eén van die koude voeten gaat voorzichtig in de richting van een dikke kattenbips.
“Euhhh!” een strenge vermaning en een boze blik.
Ik lach heel
innemend naar Ava en verwens in gedachten die dikke, die nu met zijn oogjes op een kiertje naar me opkijkt. Ik weet dat katten niet kunnen lachen, maar toch…